Eerste vrijdag van de maand

De vormen van devotie tot het Hart van de Verlosser zijn zeer talrijk; sommige zijn uitdrukkelijk goedgekeurd en worden veelvuldig aanbevolen door de Apostolische Stoel. (Directorium over volksvroomheid en liturgie, 171)

Op de eerste vrijdag van de maand kan de votiefmis ter ere van het Heilig Hart van Jezus genomen worden, behalve op dagen waarop een verplichte gedachtenis valt en behalve  op weekdagen van de advent tot en met 16 december, van de kersttijd vanaf 2 januari en van de paastijd na het octaaf van Pasen. Als echter naar het oordeel van de rector van de kerk of van de celebrerende priester zelf werkelijke nood of pastoraal belang dit eist, kan in de viering met het volk de mis gebruikt worden die met deze nood of dit belang overeenkomt. (IGMR 376; vgl. Notitiae, 5 (1969), 404).

De praktijk van de negen eerste vrijdagen van de maand, die voortkomt uit de “grote belofte”, door Jezus gedaan aan de heilige Margareta Maria Alacoque. In een tijd waarin de sacramentele communie zeer zeldzaam was bij de gelovigen, droeg de praktijk van de negen eerste vrijdagen van de maand op aanzienlijke wijze bij aan het herstel van het veelvuldig ontvangen van het boetesacrament en de eucharistie.

In onze tijd kan de devotie van de eerste vrijdag van de maand, als zij op een pastoraal juiste wijze gepraktiseerd wordt, ongetwijfeld nog geestelijke vruchten dragen. Het is echter noodzakelijk dat de gelovigen op passende wijze geïnstrueerd worden over het feit dat men op een dergelijke praktijk niet een vertrouwen moet stellen dat grenst aan ijdele lichtgelovigheid. Zulke lichtgelovigheid zou bestaan, als men zou menen dat die met betrekking tot het heil de niet te onderdrukken eisen van het werkzame geloof en de inzet om een leven overeenkomstig het evangelie te leiden ongedaan maakt. Ook moeten de gelovigen voldoende onderricht worden over de absoluut overheersende waarde van de zondag, het “allereerste feest” (Sacrosanctum Concilium, 106),  dat gekenmerkt moet worden door de volledige deelname van de gelovigen aan de eucharistieviering. (Directorium over volksvroomheid en liturgie, 171)