3e zondag van de veertigdagentijd (Jaar A)
Op de derde, vierde en vijfde zondag van de veertigdagentijd van het A-jaar zijn bij de liturgie-herziening volgens Vaticanum II opnieuw de evangelies ingevoerd over der Samaritaanse vrouw (derde zondag), de blindgeborene (vierde zondag) en de opwekking van Lazarus (vijfde zondag).
De catechetische kracht van de veertigdagentijd wordt in het bijzonder naar voren gebracht door deze lezingen en de gebeden van de zondagen van de A-cyclus.
Band met het doopsel
Door het verband van de thema's van het water, het licht en het leven met het doopsel en door de gebeden van de liturgie leidt de Kerk de uitverkorenen naar de sacramentele initiatie met Pasen. De laatste voorbereiding hierop is van fundamenteel belang, zoals blijkt uit de gebedsteksten die in de onderzoeksriten voor de doopleerlingen worden gebruikt.
Het is nuttig de veertigdagentijd te zien als een tijd om de genade van het doopsel te versterken en om het geloof dat de gelovigen hebben ontvangen, te zuiveren. Dit proces kan worden verklaard in het licht van de manier waarop Israël de ervaring van de uittocht heeft begrepen, namelijk als een cruciaal gegeven voor de vorming van Israël als volk van God, en voor de ontdekking van de eigen grenzen en ontrouw, maar ook van de trouwe en onveranderlijke liefde van God. De uittocht heeft als voorbeeld gediend voor de interpretatie van de weg met God gedurende heel de volgende geschiedenis van Israël. Zo is voor de gelovigen de veertigdagentijd een tijd waarin zij in de woestijn van het tegenwoordige bestaan met zijn moeilijkheden, angsten en ontrouw de nabijheid van God ontdekken, die ons ondanks alles leidt naar het Beloofde Land. Deze periode is voor het geloofsleven fundamenteel een uitdaging. De genadegaven van het doopsel, die wij, nauwelijks geboren, hebben ontvangen, mogen niet worden vergeten, ook al zou de opeenhoping van zonden en menselijke dwalingen kunnen doen denken, dat zij afwezig zijn. De woestijn is de plaats die ons geloof op de proef stelt, maar het ook zuivert en versterkt, als wij ondanks tegengestelde ervaringen op God leren bouwen. Het grondthema op deze drie zondagen betreft de wijze waarop het geloof voortdurend moet worden gevoed ondanks de zonde (de Samaritaanse), de onwetendheid (de blinde) en de dood (Lazarus). Dit zijn de "woestijnen" waar wij in de loop van het leven doorheen trekken en waarin wij ontdekken niet alleen te zijn, omdat God met ons is. (vgl. Homiletisch Directorium, nr. 69)
De lezingen van de derde zondag van de veertigdagentijd
De derde zondag van de veertigdagentijd brengt ons met Jezus en, voorafgaand aan Hem, met Israël terug naar de woestijn. De Israëlieten hebben dorst en dit dorst lijden brengt hen ertoe te twijfelen aan het nut van de tocht die is ondernomen op uitnodiging van God. De toestand lijkt hopeloos, maar er komt hulp van een uiterst verrassende bron: op het ogenblik waarop Mozes op de harde rots slaat, komt er water uit! Er is echter nog een hardere en onbuigzamere materie, nl. het menselijk hart. De antwoordpsalm doet een welsprekende oproep tot allen die de psalm zingen en horen: "Luistert heden naar zijn stem: weest niet halsstarrig".
In de tweede lezing verkondigt Paulus hoe de steun waarop wij ons moeten baseren, het geloof is; dit geloof geeft door middel van Christus toegang tot de genade van God, die op haar beurt weer leidt tot de hoop. Deze hoop stelt vervolgens niet teleur, omdat de liefde van God in onze harten is uitgestort en ons in staat stelt lief te hebben. Deze goddelijke liefde is ons niet gegeven als vergoeding voor onze verdiensten, omdat zij ons werd gegeven, toen wij nog zondaars waren. Zij is ons gegeven, doordat Christus is gestorven voor ons, zondaars. In deze paar verzen nodigt de Apostel ons uit zowel het mysterie van de Drie-eenheid te beschouwen, als de deugden van geloof, hoop en liefde.
In dit kader staat de ontmoeting tussen Jezus en de Samaritaanse. Het is een diepgaand gesprek, omdat het gaat over de fundamentele werkelijkheden van het eeuwige leven en de ware eredienst. Het is een verhelderend gesprek, omdat het de pedagogie van het geloof laat zien. Aan het begin praten Jezus en de vrouw op verschillende niveaus. De praktische en concrete belangstelling van de vrouw is gefocust op het water en de put. Jezus gaat niet in op haar concrete behoefte, maar spreekt nadrukkelijk over het levende water van de genade. Als hun beider verhalen samenkomen, snijdt Jezus het pijnlijkste feit uit het leven van de vrouw aan: haar ongeregelde huwelijkssituatie. De erkenning van haar broosheid opent haar geest onmiddellijk voor het mysterie van God en zij stelt dan vragen omtrent de eredienst. Wanneer zij op de uitnodiging ingaat om te geloven in Jezus als Messias, wordt zij vervuld van genade en haast zij zich om met haar medeburgers te delen wat zij heeft vernomen.
Het geloof - gevoed door het Woord van God, de eucharistie en het in praktijk brengen van de wil van de Vader - stelt open voor het mysterie van de genade, dat wordt toegelicht met het beeld van het "levende water". Mozes sloeg op de rots en er kwam water uit; de soldaat doorboorde de zijde van Christus en er kwam bloed en water uit. Dit zijn de woorden die de Kerk, dit indachtig, legt op de lippen van allen die in processie naderen om de communie te ontvangen: "Dit zegt de Heer: Wie van het water drinkt dat Ik hem zal geven, bezit een bron die vloeien blijft tot eeuwig leven". (vgl. Homiletisch Directorium, nr. 70)
Liturgische gebedsteksten
Wij zij niet de enigen die dorst hebben. De prefatie van de mis van deze dag zegt: "Want toen Hij de Samaritaanse vrouw water te drinken vroeg, had Hij zelf reeds de gave van het geloof in haar gewekt; en zo groot was zijn dorst naar haar geloof dat Hij het vuur van de goddelijke liefde in haar heeft ontstoken". De dorst van Jezus zal zijn hoogtepunt bereiken in de laatste ogenblikken van zijn leven, wanneer Hij van het kruis roept: "Ik heb dorst". Dit betekent voor Jezus: de wil doen van Hem die Hem heeft gezonden, en zijn werk volbrengen. Vervolgens stroomt uit zijn doorboord Hart het eeuwig leven, dat ons voedt in de sacramenten door aan ons, die in geest en waarheid aanbidden, het voedsel te geven waaraan wij behoefte hebben om op onze pelgrimstocht verder te gaan. (vgl. Homiletisch Directorium, nr. 72)
Liturgische bijzonderheden
Eerste onderzoek van de uitverkoren doopkandidaten
Op de derde zondag van de veertigdagentijd vindt het eerste onderzoek plaats van de uitverkorenen voor het doopsel met Pasen; het is voor hen de periode van innerlijke zuivering en verlichting.
Wanneer deze ritus plaats vindt, worden de lezingen van het jaar A gebruikt met als evangelielezing die over de Samaritaanse vrouw. Wanneer de plechtigheid omwille van pastorale redenen niet op deze dag kan plaatsvinden, neme men andere zondagen van de veertigdagentijd of zelfs daarvoor in aanmerking komende weekdagen. Omdat het evangelie over de Samaritaanse vrouw, van het grootste belang is in verband met de christelijke initiatie, kan het – ook al behoort het tot het A-jaar – toch in het B- en C-jaar gelezen worden, vooral waar doopleerlingen zijn (Paschalis sollemnitatis, 24).
Over de uitverkorenen voor het doopsel wordt een smeekgebed en exorcisme uitgesproken, hun worden de handen opgelegd en zij worden weggezonden. Daarna wordt de eucharistie gevierd te beginnen met de voorbede (het gebed van de gelovigen, gevolgd door de geloofsbelijdenis (aan de uitverkorenen zal later de geloofsbelijdenis worden toevertrouwd); daarna vervolgt de eucharistie op de gebruikelijke wijze vanaf de bereiding van de offergaven. (vgl. Het doopsel van volwassenen, p.77-82)
De ritus van de overdracht van de geloofsbelijdenis
De overdracht van de geloofsbelijdenis aan de uitverkorenen heeft bij voorkeur plaats in de week die op het eerste onderzoek volgt. De gebruikelijke weekdaglezingen worden dan vervangen door daarvoor aangeweze toepasselijke perikopen. Na de homilie vindt de overdracht van de geloofsbelijdebis plaats; dit gebeurt doordat de celebrant (al dan niet met de gemeenschap van de gelovigen) de geloofsbelijdenis opzegt ten aanhore van de uitverkorenen. Daarna volgt een gebed over de uitverkorenen. (vgl. Het doopsel van volwassenen, p. 92-96)