Openbaring van de Heer (Hoogfeest)
Schriftlezingen van de nachtmis van Kerstmis (jaar C):
Eerste lezing: Jes. 60, 1 - 6;
Antwoordpsalm: Ps. 72;
Tweede lezing: Ef. 3, 2 - 3a + 5 - 6;
Evangelie: Mt. 2, 1 - 12
De drievoudige dimensie van dit feest: bezoek van de wijzen, doop van de Heer en bruiloft van Kana.
Het feest van de Openbaring van de Heer heeft een drievoudige dimensie: het bezoek van de Wijzen, de doop van Christus en het wonder van Kana. Dit is in het bijzonder duidelijk in het Getijdengebed van de Openbaring van de Heer en de dagen er omheen. In de Latijnse traditie concentreert de eucharistische liturgie zich echter op het evangelie van de Wijzen. Een week later focust de Doop van de Heer op deze dimensie van de Openbaring van de Heer. In jaar C heeft de zondag die volgt op de Doop van de Heer het verhaal van de bruiloft van Kana als Evangelie. (Homiletisch Directorium, 124)
De eucharistieviering
De drie lezingen van de mis van de Openbaring van de Heer vertegenwoordigen even zoveel verschillende Bijbelse literaire genres. […] Samen onthullen zij het feest en omschrijven het als Openbaring. Het aanhoren van deze verkondiging en het dieper begrijpen ervan met de hulp van de Heilige Geest, behoren wezenlijk tot de viering van de Openbaring van de Heer. Het heilig Woord van God onthult aan heel de wereld de fundamentele betekenis van de geboorte van Jezus Christus. Kerstmis, begonnen op 25 december, bereikt vandaag zijn hoogtepunt, op de dag van de Openbaring van de Heer: Christus wordt aan alle volken geopenbaard. (Homiletisch Directorium, 125)
De eerste lezing (Jes. 60, 1-6)
De eerste lezing, genomen uit de profeet Jesaja, is juichende poëzie. De juichende tonen helpen het wonder van dit ogenblik begrijpen: “Sta op, laat het licht u beschijnen, Jeruzalem!”, zo spoort de profeet aan, “want de Zon gaat over u op en de glorie van de Heer begint over u te schijnen”. Deze tekst is ontstaan en gevormd in heel precieze historische omstandigheden: het volk van Israël moet zich weer oprichten uit een zwart hoofdstuk van zijn geschiedenis. Maar nu krijgt deze tekst, toegepast op de Wijzen tegenover Jezus, een vervulling die iedere verbeelding ver te boven gaat. Het licht, de heerlijkheid en de schittering verwijzen naar de ster die de Wijzen leidt, of veeleer naar Jezus zelf, “het licht dat voor de heidenen straalt, de glorie van Israël, zijn volk”. “Sta op, Jeruzalem”, zegt de profeet. Ja, maar door de openbaring van de heilige Paulus weten wij nu, dat bij een aansporing gericht tot Jeruzalem – en dit is een principe dat overal in de Schriften toepasbaar is –, de verwijzing niet alleen eenvoudigweg terug te brengen is tot de historische en aardse stad. “Want de heidenen zijn [met de Joden] mede-erfgenamen”. En zo wordt onder de titel “Jeruzalem” de aansporing gericht tot alle volken. De Kerk, die is bijeengebracht uit iedere natie, wordt “Jeruzalem” genoemd. Iedere gedoopte ziel wordt in haar diepste wezen “Jeruzalem” genoemd. Zo gaat dus in vervulling wat in de psalmen is voorspeld: “Hoe groots is wat er van U wordt voorzegd, Jeruzalem, stad van God” en “De bron van ons leven zijt gij!” (Ps 87, 3, 7). (Homiletisch Directorium, 128)
En zo worden bij de Openbaring van de Heer de aangrijpende woorden van de profeet gericht tot iedere samenkomst van gelovige christenen. “De Zon gaat over u op, Jeruzalem!”. Iedere gelovige zou een dergelijk woord in het diepst van zijn hart moeten horen! “Want zie, duisternis bedekt de aarde...; maar over u gaat de Heer op en zijn glorie is boven u verschenen”. De mensen worden aangespoord om lusteloos gedrag en visies die weinig openstaan voor hoop, achter zich te laten. “Sla uw ogen op en zie om u heen: van overal stromen ze naar u toe”. Ofwel: aan de christenen is alles gegeven waarnaar heel de wereld zoekt. Mensenmenigten zullen komen tot de genade waarin wij ons reeds bevinden. Terecht verkondigen wij in de antwoordpsalm: “Alle volken der aarde huldigen U, Heer”. (Homiletisch Directorium, 129)
De tweede lezing (Ef. 3, 2-3a.5-6)
De tweede, uit de brief van de heilige Paulus aan de Efeziërs, is een precieze theologische uitspraak, verwoord in de bijna technische taal van Paulus.
De passage uit de heilige Paulus is vrij kort maar intens en biedt een precieze verklaring van wat de Openbaring van de Heer is. Paulus vertelt zijn eigen ontmoeting met de verrezen Jezus op de weg naar Damascus, waaruit alles voortkomt. Hij legt uit hoe alles hem overkwam als een “openbaring”, dat wil zeggen als een verstaan van de gebeurtenissen als een nieuwe en onverwachte openbaring die met goddelijk gezag werd doorgegeven in de ontmoeting met de Heer Jezus, en die dus niet een eenvoudige persoonlijke mening is. De heilige Paulus noemt zo’n openbaring ook “genade” en “zending”, dat wil zeggen een schat die hem is toevertrouwd voor het welzijn van anderen. Bovendien definieert hij wat hem is meegedeeld, als “het geheim”. Dit “geheim” is iets dat in het verleden ongekend is, iets dat geheim is gehouden voor ons begrip en op de een of andere wijze verborgen was in de gebeurtenissen, maar dat − en dit is juist de boodschap van Paulus! − nu wordt geopenbaard, nu wordt bekend gemaakt. Waarin bestaat de betekenis die verborgen was voor de voorbije generaties en nu wordt geopenbaard? Hierin, namelijk de bekrachtiging van de Openbaring van de Heer: “dat de heidenen in Christus Jezus [met de joden] mede-erfgenamen zijn, medeleden en mededeelgenoten van de belofte door middel van het Evangelie”. Dit is een geweldige ommekeer in de wijze waarop de ijverige Farizeeër Saulus de dingen verstaat, hij die eens ervan overtuigd was dat het nauwgezet naleven van de joodse wet de enige weg was tot het heil. Maar nu verkondigt Paulus het “Evangelie”, de onverwachte Blijde Boodschap in Christus Jezus. Ja, Jezus is de vervulling van alle beloften van God aan het joodse volk; zonder deze beloften kan Hij niet begrepen worden. Nu echter “zijn de heidenen in Christus Jezus [met de joden] mede-erfgenamen, medeleden en mededeelgenoten van de belofte door middel van het Evangelie”. (Homiletisch Directorium, 126)
Het evangelie (Mt. 2, 1-12)
De gebeurtenissen die worden verteld in het verhaal van Matteüs, dat is gekozen voor de Openbaring van de Heer, zijn feitelijk de verwezenlijking van wat Paulus in zijn brief heeft gezegd. Geleid door een ster, bereiken de Wijzen Jeruzalem; zij zijn wijze religieuze heidenen, geleerden in belangrijke wijsheidstradities, waarin de hele mensheid met groot verlangen de onbekende Schepper en de Heer van alle dingen zoekt. Zij vertegenwoordigen alle naties en hebben hun weg gevonden naar Jeruzalem, niet door het volgen van de joodse geschriften, maar van een wonderbaarlijk teken aan de hemel, dat hun een gebeurtenis van kosmische omvang heeft getoond. Hun niet-joodse wijsheid maakte het de Wijzen mogelijk om heel wat dingen te begrijpen. “Wij hebben zijn ster in het Oosten gezien en zijn gekomen om Hem onze hulde te brengen”. In de laatste fase van hun tocht hebben zij de joodse Schriften nodig, de profetische identificatie van Betlehem als plaats van de geboorte van de Messias. Verstaan vanuit de joodse Schriften, wijst het kosmisch teken hun opnieuw de weg. “En zie, de ster die zij in het Oosten hadden gezien, ging voor hen uit, totdat ze boven de plaats waar het Kind zich bevond, stil bleef staan”. In de Wijzen bereikt het verlangen van heel de mensheid naar God Betlehem en het vindt daar “het Kind met zijn moeder Maria”. (Homiletisch Directorium, 127)
De Wijzen zijn ons tot voorbeeld, wanneer wij tot het Kind naderen: “Zij zagen er het Kind met zijn moeder Maria en op hun knieën neervallend betuigden zij Het hun hulde”. Wij zijn in de heilige liturgie binnengegaan om hetzelfde te doen. (Homiletisch Directorium, 130)
Communieritus en wegzending
De gelovigen dienen te bedenken dat zij bij het ter communie gaan op de dag van de Openbaring van de Heer zich bewust moeten zijn, dat zij zelf ten slotte gekomen zijn bij de plaats en de Persoon naar wie de ster en de Schriften hen hebben geleid. Zij bieden vervolgens Jezus het goud aan van hun liefde voor elkaar, de wierook van hun geloof, waarmee zij de God-met-ons erkennen, en de mirre als uitdrukking van hun wil om aan de zonde te sterven en met Hem te worden begraven om tot eeuwig leven te verrijzen. Tevens moeten zij zich, evenals de Wijzen, aangespoord voelen naar huis terug te gaan langs een andere weg. Laten zij Herodes, de boosaardige bedrieger, vergeten en alles wat hij hun heeft gevraagd om te doen. Op dit feest hebben zij de Heer gezien! “Sta op, laat het licht u beschijnen, want de Zon gaat over u op en de glorie van de Heer begint over u te schijnen”. […] Zoals de ster dankzij haar schittering de mensen bij Christus bracht, zo moet deze samenkomst stralen als een lichtende ster met de schittering van het geloof, de lofprijzing en de goede werken in deze wereld van duisternis. “Duisternis bedekt de aarde, het donker de volkeren, maar over u gaat de Heer op”. (Homiletisch Directorium, 130)