De Paastijd

De viering van Pasen wordt in de paastijd voortgezet. De vijftig dagen vanaf de zondag van de verrijzenis tot pinksterzondag worden immers in vreugde gevierd als was het één feestdag of liever ‘één grote zondag’. (Paschalis sollemnitatis, 100). De zondagen van deze tijd worden als zondagen van Pasen beschouwd en genoemd, en hebben voorrang op alle feesten des Heren en alle hoogfeesten. Hoogfeesten die met deze zondagen samenvallen, worden op de voorafgaande zaterdag gevierd. Vieringen ter ere van de heilige maagd Maria en andere heiligen die in de week vallen, kunnen niet op deze zondagen worden gehouden. (Paschalis sollemnitatis, 101)

De schriftlezingen op de zondagen van de paastijd

Zoals in de Goede Week bieden ook in de loop van en de paastijd de bijbelteksten herhaaldelijk de gelegenheid om de nadruk te leggen op het lijden, de dood en de verrijzenis van Christus als kerninhoud van de Schriften. Dit is de bevoorrechte liturgische tijd waarin het geloof van de Kerk dient te weerklinken aangaande hetgeen de kern vormt van haar verkondiging: Jezus Christus is gestorven voor onze zonden “volgens de Schriften” (1 Kor. 15, 3) en op de derde dag opgewekt “volgens de Schriften” (1 Kor. 15, 4). (vgl. Homiletisch Directorium, 51)

Eerste lezing op de zondagen van Pasen

Op de zondagen in de paastijd wordt de eerste lezing niet genomen uit het Oude Testament, maar uit de Handelingen van de Apostelen. Veel passages geven voorbeelden van de allereerste apostolische prediking, waarin wij kunnen herkennen hoe de apostelen zelf de Schriften gebruikten om de betekenis van de dood en de verrijzenis van Jezus te verkondigen. Andere passages vertellen over de gevolgen van deze verrijzenis en de uitwerking ervan op het leven van de christengemeenschap. Deze passages laten zien hoe de apostelen zich hebben bediend van de Schriften om de dood en de verrijzenis van Jezus te verkondigen, en tonen de kracht van het leven van de verrezen Heer die werkzaam was in de eerste gemeenschappen. Dezelfde kracht is nog steeds werkzaam onder ons. (vgl. Homiletisch Directorium, 53)

De eerste lezing neemt men uit de Handelingen van de Apostelen en wel in een cyclus van drie jaar, op een wijze die parallel en doorlopend is: zo worden voor ieder jaar afzonderlijk bepaalde gebeurtenissen voorgehouden aangaande het leven, het getuigenis en de voortgang van de vroege Kerk. (Ordo lectionum missae, 100)

Tweede lezing op de zondagen van Pasen

Als lezing uit de Apostel wordt in jaar A de Eerste Brief van Petrus gelezen, in jaar B de Eerste Brief van Johannes en in jaar C de Apocalyps: deze teksten lijken zeer goed overeen te stemmen met de geest van blij geloof en sterke hoop, die eigen is aan deze tijd. (Ordo lectionum missae, 100)

Het evangelie op de zondagen van Pasen

Tot en met de derde zondag van Pasen spreken de lezingen uit het Evangelie over de verschijningen van de verrezen Christus. De lezingen over de Goede Herder zijn aan de vierde zondag van Pasen toegewezen. Op de vijfde, de zesde en de zevende zondag van Pasen worden er passages uit de rede en het gebed van de Heer na het laatste avondmaal genomen. (Ordo lectionum missae, 100)

De vreugdevolle viering van de vijftig dagen die hun hoogtepunt vinden in Pinksteren, is een uitstekende tijd om het verband te leggen tussen de Schriften en de Eucharistie. Juist bij het gebaar van het “breken van het brood” − dat doet denken aan de totale zelfgave van Jezus bij het Laatste Avondmaal en vervolgens op het kruis −, hebben de leerlingen zich gerealiseerd, hoezeer hun hart brandde, toen de Heer hun geest opende voor het begrip van de Schriften.  … Aan het belang van dit verband wordt duidelijk herinnerd door paus Benedictus XVI in “Verbum Domini” (nr. 55): “Uit deze [verrijzenis]verhalen komt naar voren hoe de Schrift zelf de richting aangeeft om haar onlosmakelijk verband met de Eucharistie te begrijpen. “Daarom dient men altijd voor ogen te houden dat het goddelijk Woord dat door de Kerk in de liturgie wordt gelezen en verkondigd, als het ware naar het offer van het verbond en het gastmaal van de genade voert, namelijk naar de Eucharistie als naar zijn eigen doel” (OLM 10). Woord en Eucharistie horen zo nauw bij elkaar dat de een niet zonder de ander kan worden begrepen: het Woord van God wordt sacramenteel vlees in het eucharistisch gebeuren. De Eucharistie stelt ons open voor het begrijpen van de Heilige Schrift, evenals de Heilige Schrift op haar beurt het mysterie van de Eucharistie belicht en verklaart” (vgl. Homiletisch Directorium, 54).

Vanaf de vijfde zondag van Pasen verplaatst de dynamiek van de bijbellezingen zich van de viering van de verrijzenis van de Heer naar de voorbereiding op het hoogtepunt van de paastijd, de komst van de Heilige Geest met Pinksteren. (Homiletisch Directorium, 54).

Periode van mystagogie voor wie op Pasen gedoopt zijn

Voor de volwassen die tijdens de paaswake de sacramenten van de christelijke initiatie hebben ontvangen, geldt deze gehele tijd als een periode van mystagogische catechese. Waar pasgedoopten zijn, zal men zich derhalve houden aan wat in de Orde van dienst van het doopsel van volwassenen (nrs. 37-40 en 235-239) wordt voorgeschreven. Overal echter wordt in het octaaf van Pasen in het eucharistisch gebed voor de pasgedoopten gebeden. (Paschalis sollemnitatis, 102)

Gedurende de gehele paastijd zal men in de zondagse eucharistievieringen voor de pasgedoopten aparte plaatsen voorbehouden te midden van de gelovigen. Alle pasgedoopten zullen trachten met hun peter en meter hieraan deel te nemen. In de homilie en, naargelang van de omstandigheden, in de voorbede worden zij vermeld. Tot besluit van de periode van de mystagogie, omstreeks Pinksteren, zal men volgens de gewoonten van de streek een viering houden. (Paschalis sollemnitatis, 103)

Paascommunie

Iedere gelovige is verplicht, nadat hij tot de eerste communie is toegelaten, ten minste éénmaal per jaar de heilige communie te ontvangen. Dit voorschrift moet vervuld worden in de paastijd, tenzij het om een goede reden in een andere tijd van het jaar vervuld wordt. (CIC, can. 920 - § 1-2)

Gedurende de paastijd zullen de priesters de gelovigen, die reeds in de eucharistie zijn ingewijd, de zin leren van het kerkelijk voorschrift in deze tijd de heilige communie te ontvangen. Ten zeerste wordt aanbevolen dat vooral in het paasoctaaf aan zieken en gebrekkigen de heilige communie wordt gebracht. (Paschalis sollemnitatis, 104)

Het doopsel in de Paastijd

Gedurende de hele paastijd wordt bij de bediening van het doopsel het water gebruikt dat in de paasnacht is gezegend. (Het doopsel van kinderen, Algemene inleiding, nr. 21)

Eerste biecht en eerste communie

Het is passend dat op deze zondagen van Pasen de kinderen hun eerste communie ontvangen. (Paschalis sollemnitatis, 103). Het is de taak van de pastoor er zorg voor te dragen, dat de kinderen door middel van catechetisch onderricht gedurende een passende tijd op de juiste wijze voorbereid worden op de eerste biecht en de eerste communie zij na de eerste communie een verdere, verdiepte catechetische vorming ontvangen (CIC can . 777, §2 en 3).

Opdat de allerheiligste Eucharistie aan kinderen bediend kan worden, wordt vereist dat ze over voldoende kennis beschikken en nauwkeurig voorbereid zijn, zodat ze, overeenkomstig hun bevattingsvermogen, besef hebben van het mysterie van Christus en het Lichaam van de Heer gelovig en vroom kunnen ontvangen. (CIC, can. 913 § 1).

De ouders eerst en vooral, maar ook diegenen die hun plaats innemen alsook de pastoors, hebben de plicht ervoor te zorgen dat kinderen die tot het gebruik van het verstand gekomen zijn, behoorlijk voorbereid en, na een sacramentele belijdenis, zo spoedig mogelijk met dit goddelijk voedsel gesterkt worden. (CIC, can. 914).

Aan de eerste Communie van kinderen dient dus altijd een sacramentele belijdenis en absolutie vooraf te gaan. Bovendien moet de eerste Communie altijd door een priester worden gegeven en dat nooit buiten de viering van de Mis. Aanbevolen dagen voor de eerste communie zijn de tweede tot en met de zesde zondag van Pasen of het hoogfeest van het Lichaam en Bloed van Christus (Sacramentsdag) of een zondag “door het jaar”, omdat de dag des Heren terecht wordt beschouwd als de dag van de Eucharistie. (vgl. Instructie “Redemptionis Sacramentum”, nr. 87).

Kinderen die nog niet tot het gebruik van het verstand zijn gekomen of van wie de pastoor oordeelt dat ze er nog niet voldoende voor gereed zijn, dienen niet te naderen om de heilige Eucharistie te ontvangen. Waar het echter gebeurt dat een kind bij wijze van uitzondering wat zijn leeftijd betreft als rijp wordt beschouwd om het Sacrament te ontvangen, mag aan dit kind de eerste Communie niet worden geweigerd, mits het voldoende is onderricht” (Instructie “Redemptionis Sacramentum”, nr. 87).

Men kan bij gelegenheid van de eerste communie gebruik maken van het Lectionarium voor de Eerste H. Communie met bijgaand eigen misformulier, overeen de daarin aangegeven richtlijnen (vgl. Evangelieboek voor vieringen met kinderen, uitgave NRL – Den Bosch).

Paaskaars in de paastijd

De paaskaars, die haar plaats heeft bij de ambo of bij het altaar, wordt in deze periode minstens bij alle liturgische vieringen van meer plechtige aard aangestoken, zowel bij de eucharistieviering als bij het morgen- en avondgebed, evenwel tot en met Pinksteren. Daarna wordt de kaars op waardige wijze bewaard in de doopkapel; bij de viering van het doopsel worden de kaarsen van de pasgedoopten daaraan ontstoken. Bij de uitvaart wordt de paaskaars naast de lijkbaar geplaatst als teken dat de dood van de christen zijn eigen Pasen is. Buiten de paastijd wordt de paaskaars niet aangestoken en ook niet in het priesterkoor bewaard. (Paschalis sollemnitatis, 99)