De dagmis van Kerstmis
Als een stralende zon die inmiddels hoog aan de hemel staat, werpt de Proloog van het evangelie van de heilige Johannes licht op de identiteit van het kind in de kribbe. De evangelist verklaart: “Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, zulk een heerlijkheid als de Eniggeborene van de Vader ontvangt, vol genade en waarheid”. Zoals de eraan voorafgaande tweede lezing in herinnering brengt, had God eertijds op velerlei wijzen gesproken door de profeten, maar “heeft Hij nu, op het einde der tijden, tot ons gesproken door de Zoon, die Hij erfgenaam gemaakt heeft van al wat bestaat en door wie Hij het heelal heeft geschapen. Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid”. Zijn grootheid is zodanig dat de engelen zelf Hem aanbidden. En ziehier de uitnodiging aan allen om zich met hen te verenigen: “Komt volkeren, en aanbidt de Heer; want heden daalde een groot licht op de aarde neer” (alleluia). (Homiletisch Directorium, 115)
De eigen gebeden van de dagmis spreken over Christus als de bewerker van onze goddelijke wedergeboorte en over de zichtbaarwording van zijn geboorte in de verzoening, die ons dierbaar maakt in de ogen van God. Het collectagebed, dat een van de oudste is in de schat aan gebeden van de Kerk, brengt samenvattend tot uitdrukking waarom het Woord is vlees geworden: “God, op wonderbare wijze hebt Gij de mens geschapen en op nog wonderlijker wijze in zijn waardigheid hersteld. Wij bidden U: neem ons op in het goddelijk leven van Hem die ons mens-zijn heeft willen delen: Jezus Christus, onze Heer”. (Homiletisch Directorium, 116)