Het gezang bij de intrede
Als het volk samengekomen is en de priester met de diaken en de bedienaren binnentreedt, wordt het gezang bij de intrede aangeheven (IGMR 47). Het gezang bij de intrede vormt daarom een begeleiding van de intrede van de celebrant met zijn dienaren (IGMR 37b), wanneer de processie naar het altaar gaat (IGMR 121).
Het doel van dit gezang is (1) de viering te openen, (2) de eenheid te bevorderen van hen die samengekomen zijn, (3) hen in te leiden in het mysterie van de liturgische tijd of van het feest, en (4) de processie van de priester en zijn bedienaren te begeleiden (IGMR 47).
Dit gezang wordt afwisselend uitgevoerd door koor en volk, of op dezelfde manier door cantor en volk, of in het geheel door het volk of door het koor alleen. Men kan ofwel de antifoon met zijn eigen psalm uit het Romeins graduale of uit het Graduale simplex nemen ofwel een ander gezang dat overeenstemt met de heilige handeling, de aard van de liturgische dag of tijd, en waarvan de tekst door de bisschoppen-conferentie dient te zijn goedgekeurd. (IGMR 48) Het is de taak van de bisschoppenconferenties aanpassingen vast te stellen met betrekking tot de teksten voor de gezangen bij de intrede (bij het aanbieden van de gaven en bij de communie) die in het missaal zijn aangegeven, en deze door de Apostolische Stoel te laten goedkeuren. (IGMR 390; Liturgiam authenticam 108).
Het is niet voldoende dat dit een “eucharistisch” gezang is, maar het dient overeen te stemmen met het betreffende deel van de mis, met het feest of met de liturgische tijd (Musicam sacram 36)
Als er bij de intrede niet gezongen wordt, wordt de antifoon uit het missaal gezegd ofwel door de gelovigen, of door enkelen van hen, of door een lector, of, indien dit niet mogelijk is, door de priester zelf die deze ook kan aanpassen bij wijze van een inleidend woord (monitio) (IGMR 48, 198, 256).